Ten overstaan van de nieuwe aquarellen van Corrie Bos moest ik denken aan een brief van Goethe aan Charlotte van Stein. Hij schrijft haar uit Italië dat hij vlijtig landschappen tekent, dat het hem redelijk goed af gaat zolang het hem begonnen is om de weergave van alles wat zich in de verte bevindt, maar dat hij er niet meer in slaagt het nabije ‘voor de handliggende’ in zijn composities onder te brengen. Hij tekent horizonten zonder voorgrond. Goethe voelt zich een beetje treurig en is zich er geenszins van bewust dat hij, zich beklagend, een nieuw programma voor de landschapskunst formuleert. Wat hij zegt niet meer te kunnen, zouden zijn nakomelingen niet meer willen kunnen. De begrippen achter en voorgrond verdwenen uit het vocabulaire van de landschapsschilder. Het schildersoog zou zich meer en meer fixeren op de grens tussen hemel en aarde. De kunstenaar werd verziend. Het verst verwijderde begon samen te vallen met het wezenlijke. Het al te dichtbije werd verdwijnpunt.
In het werk van Corrie Bos, die haar jeugd heeft doorgebracht in een leeggewaaid, door monumentale wolkenkaders beheerst noordelijk landschap, heeft zelfs de horizon bijna het veld geruimd. Voor haar is wat vroeger gezichtseinder heette bijna niets meer dan een vloeiende grens tussen het Rijk der Werkelijkheid en het veel imposante Rijk ter Mogelijkheden. De bovenwereld heeft veel meer substantie, betekenis en zwaarte dan de aarde. De horizontale lijn komt steeds lager te liggen omdat alles wat zich aan drama afspeelt, alles wat zich afspeelt, alles wat nog schepping mag heten, alles wat nog aarzelt tussen orde en chaos, alleen te bezichtigen is boven de gezichtseinder. Voor wie op ooghoogte alleen de wolken ziet is de bovennatuur daar natuurlijkste zaak van de wereld. Een aquarel van Corrie Bos moet net zoals een boek altijd van boven naar onder gelezen worden. Voor haar is iedere reis een terugreis, een reis beginnend bij een punt ver voorbij de horizon naar de plaats waar ze staat te schilderen, haar standpunt.
Vanwaar die omkering van het perspectief en van het verdwijnpunt? Ook wat dat betreft zijn we schatplichtig aan de romantiek. Na Goethe werd de landschapskunst meer en meer beeld van het tussengebied dat zich uitstrekt halverwege inzicht en uitzicht. Fr. W. Schelling sprak over de natuur als over ‘veruitwendigd bewustzijn’ en over het bewijstzijn als over ‘verinnerlijkte natuur’.
Dat inzicht in de vorm van een uitzicht kan alleen geschilderd worden en kan niet beter geschilderd worden dan met behulp van het medium aquarel. Waterverf staat het dichtst bij het materiaal praat wolken worden gegeven. Alles wat zich aan veldslagen voltrekt in de ontmoeting van licht en lucht wordt daar vertaald in een analoog proces. De aquarel confronteert ons met onze tweede natuur.
Op het waddeneiland Vlieland vond Corrie Bos haar ideale landschap. Vlieland is een overvolle lergte waarin alle denkbare voor me onmiddellijk concrete gestalten aannemen om zichzelf vervolgens weer teniet te doen en plaats te maken voor weer andere voorwereldlijke theaterstukken.
In Ierland was alles anders. Daar hadden de volken zich verdicht tot reële bergen, die zich nauwelijks onderscheiden van de boven hen zeilende vluchtige regatta’s. De horizon heeft iets verraderlijks, alleen al omdat gebergten niet de neiging hebben zich van ons af te bewegen. Zij komen dichterbij. De zich in de verte borende blik wordt een halt toegeroepen. De aquarellist zou achteruit moeten lopen om de berg op afstand te houden. Corrie Bos heeft die stap niet gezet. Zij liet de berg komen en verdedigde zich, zeer tactisch, door die compacte massa’s de Wet van Vlieland voor te schrijven. Zij vertaalde bergen in ‘Swankende Gestalten’, die in haar richting opdringen maar ook al naderend aan substantie verliezen. De bergen vervluchtigen, verwateren, zoals de wolken tot monument te verstenen.
De begrippen dichtbij en ver af hebben daardoor hun betekenis verloren. Voor de belangeloze blik die alleen zichzelf geniet bestaan er geen afstanden. De Spaanse filosoof Ortega y Gasset heeft het aldus geformuleerd: het oog van de landschapsschilder bewoog zich aanvankelijk van hier naar daar, vervolgens van daar naar hier, om tenslotte tot dat inzicht te komen dat ver en dichtbij volmaakt samenvallen op ons netvlies. Alles is in dezelfde mate oneindig dichtbij. De schilder schildert daarom niet meer zo zeer wat hij ziet alswel het zien zelf. En bovendien: wie landschappen schildert kan zich vrijelijk door het landschap bewegen, ieder denkbaar standpunt innemen zonder zich te verplaatsen. Als die ontdekking is gedaan, dat inzicht gewonnen, is de landschapskunst op de natuurlijkste en meest realistisch denkbare wijze tot een abstracte kunst geworden. In het werk van Corrie Bos heeft die ontwikkeling zich voltrokken zonder dat harerzijds ooit partij wordt getrokken voor de dogma’s van de abstracte kunst. Van beginselen was absoluut geen sprake, alleen van de uitkomsten van waarnemingen, gedaan in het vrije veld, want zij is een van de laatste plein-air schilders. Als belijdend aquarelliste moest zij wel tot de overtuiging komen dat haar werk er dient uit te zien alsof het door de regen zelf op het papier is geaquarelleerd en alsof die regen op zijn beurt het werk was van haar handen. De wereld behoeft de tussenkomst van een mensenhand om zichzelf in beeld te brengen. Ik wist het wel: wie aan Goethe denkt ten overstaan van een aquarel kan er op rekenen dat hij iets goeds te zien heeft gekregen.
Maarten Beks